Workshops Netwerk Naamkunde

Twee keer per jaar organiseert het Netwerk Naamkunde een algemene workshop. Hieronder vindt u het programma voor de komende workshop (indien reeds bekend) en verslagen van de voorafgaande bijeenkomsten.

Workshop 24 april 2009

De zesde workshop van het Netwerk Naamkunde werd georganiseerd door het DOC Namen van het Meertens Instituut, in samenwerking met Brabants Heem en Erfgoed Brabant en vond plaats in het Brabants Historisch Informatie Centrum, de Citadel, in ‘s-Hertogenbosch. Jos Swanenberg, hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur aan de Universiteit van Tilburg, was namens Erfgoed Brabant dagvoorzitter. Het thema van deze gezamenlijke workshop was ‘Brabant’. Sprekers waren Lauran Toorians, Frans Debrabandere, Bram Vannieuwehuyze en Christ Buiks.

Hieronder volgt een toelichting op de lezingen van Lauran Toorians, Bram Vannieuwenhuyze en Christ Buiks. Bij de lezing van Frans Debrabandere vindt u hier een hand-out. Ook zijn de pdf-bestanden van de volledige tekst van Lauran Toorians en Christ Buiks en van de presentatie van Bram Vannieuwenhuyze hieronder te downloaden.

Lauran Toorians -- Waarom is Keltisch in Nederlandse (Nederlandstalige) plaatsnamen een probleem?

De suggestie dat in Nederland plaatsnamen (of wat ruimer: toponiemen) zouden kunnen bestaan die van Keltische oorsprong zijn, stuit op nogal wat weerstand. Nog niet zo heel lang geleden was dat anders. In 1958 publiceerde Antoon Weijnen (1909-2008) een lezing onder de titel Praegermaanse elementen van de Nederlandse toponiemen en hydroniemen waarin hij zonder veel omhaal het Gallisch (Keltisch) te hulp riep om een aantal namen te verklaren. Niet veel later raakte het Keltische element in ons namenbestand in vergetelheid en werd het als het ware een taboe onderwerp.
In deze lezing wil ik uiteenzetten hoe dit zo is gekomen en waarom de huidige ‘keltofobe’ opstelling in de naamkunde mij onverstandig voorkomt. Daarbij speelt een rol dat de studie van de Keltische talen in de afgelopen decennia een aantal belangrijke ontwikkelingen heeft gezien waarbij juist ook de kennis van het Continentaal Keltisch (en met name van het Gallisch) sterk is toegenomen en deze kennis ook goed is ontsloten. Bovendien is de kijk op de protohistorie (ruwweg ‘de Romeinse tijd’) op punten grondig gewijzigd en heeft deze op andere punten sterke nuanceringen ondergaan. De context waarin we deze oude namen bezien, is dus veranderd. Archeologen ‘geloven’ al lang niet meer in Batavieren die op boomstamvlotten de Rijn afzakten, en evenmin in moordlustige landveroveraars die inheemse bevolkingsgroepen uitroeiden en van de ene dag op de andere een nieuwe cultuur en taal introduceerden.
Al deze nieuwe (en soms ook wat minder nieuwe) inzichten hebben consequenties voor onze vroegst kenbare taalgeschiedenis en het is niet wenselijk daarbij niet op zijn minst volledig open te staan voor de aanwezigheid van sprekers van een Keltische taal. Met de wetenschap dat bijvoorbeeld van de Eburonen zowel de naam van de groep, de namen van de twee koningen van deze groep, als de naam van de hoofdplaats van deze groep Keltisch zijn, wordt het moeilijk verdedigbaar om vol te houden dat het hier een Germaanse ‘stam’ betreft. Wanneer we een Keltischtalige voorgeschiedenis wel accepteren, worden een aantal andere vragen relevant. Naast vragen van methodologische aard, doemt meteen de vraag op hoe lang er in onze contreien Keltisch werd gesproken, evenals in welke mate we nog in staat zijn een Keltische oorsprong te herkennen in (plaats)namen die op zijn vroegst in de Merovingische tijd zijn geattesteerd. Ook deze problemen komen in de lezing aan de orde.
❖ Download Lezing. (PDF-bestand)
❖ Download Literatuurlijst. (PDF-bestand)

Bram Vannieuwenhuyze -- Middeleeuwse stedelijke toponymie, spiegel van de stadsontwikkeling? Enkele Brabantse voorbeelden

Dankzij de heropleving en verwetenschappelijking van de stadsarcheologie is het onderzoek naar en de kennis over de middeleeuwse stadsontwikkeling in de laatste decennia sterk geëvolueerd. In vele steden werden de gangbare hypothesen op de helling gezet en vervangen. Desalniettemin moeten we er ons van bewust zijn dat stadsarcheologie (en geschiedenis) niet alle vragen over de middeleeuwse stedelijke ontwikkeling zullen kunnen oplossen. Een multidisciplinaire aanpak is noodzakelijk en daarbij mag in de eerste plaats gedacht worden aan de toponymie en de cartografie, twee disciplines die -- in de stedelijke context -- wat op het achterplan zijn geraakt. Bij het bestuderen van de stadsontwikkeling van middeleeuws Brussel werd ik alleszins getroffen door de enorme rijkdom van het toponymische materiaal om dit onderzoeksthema te bestuderen.
In mijn huidige onderzoeksproject tracht ik het onderzoeksveld te verruimen naar andere steden en comparatief te werk te gaan. Een eenvoudige vaststelling ligt aan de basis: in vele middeleeuwse steden treffen we immers een nagenoeg identieke of zeer gelijkaardige toponymie aan. Dit impliceert gelijklopende stedenbouwkundige evoluties, socio-economische processen en denkpatronen. In die zin fungeren toponiemen dus als verklikkers, littekens of spiegels van maatschappelijke fenomenen zoals verstedelijking, sociale segregatie en krachtsverhoudingen, eigendomstructuren, ruimtelijke ordening, handelsstromen, identiteitsaffirmatie, enzovoort. In deze lezing zullen enkele Brabantse casussen worden geselecteerd om aan te tonen in welke zin de toponymie als verklikker of spiegel van de middeleeuwse stadsontwikkeling kan fungeren.
❖ Download Presentatie. (PDF-bestand)

Christ Buiks -- Afsluitingen van percelen in de Baronie van Breda

Een groot deel van de percelen was ooit omsloten met wallen, heggen, sloten of kunstmatige, door de mens vervaardigde afsluitingen. Zelfs de dorpsakker was omsloten. De namen voor die afgesloten percelen wisselen met de tijd en de plaats. In de Baronie kwamen heining, kamp, inneem, bocht, blok, bolk en blook massaal voor. Maar er bestonden ook nog andere, zoals polder, hemel, gracht en heg. Hoe was de spreiding van deze namen over de dorpen en hoe was het verloop in de tijd?
❖ Download Presentatie. (PDF-bestand)

Workshop 10 oktober 2008

De vijfde workshop van het Netwerk Naamkunde stond in het teken van familienamen en vond plaats op het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) in Den Haag.

Hieronder vindt men de samenvattingen van de lezingen die tijdens deze workshop gehouden zijn. Ook de pdf-bestanden van de presentaties van Franz Manni, Ann Marynissen en Gerrit Bloothooft, de hand-out van Bertie Neethling, de volledige tekst van de lezing van Leendert Brouwer en twee pdf-bestanden met artikelen van de hand van (o.a.) Franz Manni. Het is bovendien nog mogelijk het complete programma (inclusief samenvattingen) te downloaden.
❖ Download programma. (PDF-bestand)

In de Beresteynzaal verwelkomde de directeur van het CBG, Bert Lever, dagvoorzitter van deze workshop, de aanwezigen, onder anderen 17 leden van het Netwerk Naamkunde. Hij herinnerde zich een eerdere ontmoeting tussen naamkundigen en genealogen en wel in 1993 tijdens de presentatie van het boek Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik van Rudi Ebeling dat toen mede door het CBG werd uitgegeven. Bert Lever vindt deze ontmoetingen de moeite waard; op het CBG wordt namelijk geen naamkundig onderzoek gedaan.

Tijdens het welkomstwoord wilde Bert Lever van de gelegenheid gebruik maken een naam te noemen en een foto te laten zien van een man die volgens hem vaak buiten beeld blijft wanneer het om familienamen gaat: Matthijs Siegenbeek (1774-1854). Siegenbeek introduceerde in 1804 een nieuwe spelling, waar de familienamen in Nederland in 1811 in werden vastgelegd. Dit betekende dat de spelling van bijvoorbeeld ouderwetse lettercombinaties verloren ging: ‘ae’ werd ‘aa’ en ‘oi’ werd ‘oo’, maar ook ‘uy’ werd ‘ui’ en ‘yck’ werd ‘ijk’. In België waren de familienamen al in 1795 vastgelegd, vóór de spelling van Siegenbeek. Namen in ouderwetse spelling zijn dus voornamelijk van Vlaamse origine. Of, zoals Ann Marynissen opmerkte, het voorkomen van namenparen van het type Cuypers/Kuipers, Dyckstra/Dijkstra, Van Dyck/Van Dijk is te verklaren door de twee verschillende tijdstippen waarop de familienamen in Nederland en België zijn vastgelegd.
❖ Download Column Bert Lever. (PDF-bestand)
(Uit: Genealogie, Kwartaalblad van het Centraal Bureau voor Genealogie, 2005)

De spelling van Matthijs Siegenbeek zullen de aanwezigen van de vijfde workshop van het Netwerk Naamkunde niet gauw weer vergeten, want niet alleen Ann Marynissen, ook Leendert Brouwer noemde de werken van deze man, en liet de verhandeling uit 1804 zelfs rondgaan in de zaal. Bert Lever noemde het na afloop van de workshop een welkome running gag.

Franz Manni verzorgde een voor de aanwezigen vernieuwende lezing over familienamen vanuit het blikveld van de populatiegenetica. Bertie Neethling toetste de familienamentypologie uit het handboek van Madubuike (A Handbook of African Names, 1994) aan de hand van familienaamvorming in de Xhosa-gemeenschap. Ann Marynissen toonde aan de hand van kaarten de geografie van familienamen in het Nederlandse taalgebied. Ze liet zien welke verschillen er zijn tussen de lexicale motivering en de grammaticale motivering van de Nederlandse en Vlaamse familienamen. Gerrit Bloothooft vormde met behulp van een vergelijking van familienamen in de Gemeentelijke Basisadministratie van 2007 met die van de volkstelling van 1947 en met 19e eeuwse familienamen uit huwelijksakten uit GENLIAS een antwoord op de vraag hoeveel Nederlandse familienamen er zijn. Een ruwe schatting: 30.000. Voor Leendert Brouwer ten slotte waren de spellingshervormingen vanaf 1800 aanleiding om zich af te vragen waarom het persé zo moest zijn dat familienamen zich daaraan hebben onttrokken.

Franz Manni -- Surnames in the Netherlands and their use in genetic and linguistic studies

Since ten years I have been interested in the variability of Dutch surnames. I have used them to obtain a rough estimate of the consanguinity of the Netherlands that appear to be higher in like Friesland and Zeeland.
Such results have been compared to the variability of Dutch dialects to see whether areas that are similar in their surname distribution (frequency of identical surnames) are also linguistically close. The results suggest that cultural similarity, inferred from linguistic data, does not correspond to surname variability; meaning that communication patterns are not the same as matrimonial strategies. This phenomenon is very clear across the Catholic/Protestant border that goes from Zeeland to Limburg passing trough the north of Dutch Brabant.

A further step has been to infer, by surname distributions, internal migration patterns from a province to another. In this way, we found the only ~20% of the people living in a given province can trace back their paternal ancestry to someone that lived in the very same province at least is two centuries ago (when surnames were established).

This latter finding suggests that any genetic sampling intended to depict the ancient genetic structure of the Netherlands, may be improved by the identification of the surnames that are specific of a given province. This will allow sampling only such people that, likely, are more representative of those areas. I am currently testing such hypothesis.
❖ Download Presentatie. (PDF-bestand)

After his PhD in population genetics (2000), Franz Manni started to be more and more interested in interdisciplinary studies addressing cultural and biologic variability of human populations.
Since September 2008, he is co-editor of the scientific journal Human Biology (Wayne State university Press, Detroit, USA) and he would like to change the editorial focus of the journal in this direction.
Concerning his personal research, besides the Netherlands, he is now involved in projects concerning Gabon (Africa) and Central Asia.

Download hier twee artikelen van Franz Manni:
❖ New Method for Surname Studies (2005). (PDF-bestand)
❖ To What Extent are Surnames Words? (2006). (PDF-bestand)

Bertie Neethling -- Die herkoms van familiename in die Xhosa gemeenskap

Aanvanklik was ‘n enkelnaamsisteem vir ‘n lang tyd die norm in die samelewing. Dorward (1995) beweer dat daar binne elke kultuur ‘n sogenaamde ‘surname period’ ontstaan wanneer die samelewing te kompleks raak om individue by wyse van net ‘n enkele naam te identifiseer. Tans funksioneer die Xhosa gemeenskap volgens die ‘normale’ sisteem van een (of meer ) voorname, gevolg deur ‘n agternaam of familienaam. Dit is nie moontlik om die invoering van familiename onder gemeenskappe in Afrika met enige akkuraatheid te dateer nie. Beskikbare bronne in die algemeen oor familiename kom skynbaar ooreen oor die etimologiese tipes wat in familiename onderskei kan word. Selfs Madubuike in sy A Handbook of African Names (1994) beweer dat hierdie tipologie ook op die gemeenskappe in Afrika van toepassing is.
Die doel van hierdie bydrae is om hierdie tipologie ten opsigte van Xhosa familiename te toets. Die resultate dui daarop dat familienaamvorming in die Xhosa gemeenskap inderdaad min of meer dieselfde roete gevolg het as wat die geval in die Westerse wêreld was, en dui waarskynlik ook op grootskaalse beïnvloeding vanuit die Weste.
❖ Download Hand-out. (PDF-bestand)

Bertie Neethling is Senior Professor in die Xhosa Departement aan die Universiteit van Wes-Kaapland, naby Kaapstad in Suid-Afrika. Sy doseerverpligtinge behels hoofsaaklik taalverwerwingskursusse asook mondelinge letterkunde. Sy navorsingsfokus is op die gebied van die onomastiek, sosiolinguistiek, multikulturele kommunikasie, mondelinge letterkunde en vertaling.

Ann Marynissen -- De lexicale en grammaticale motivering van de Nederlandse en Vlaamse familienamen in geografisch perspectief: een synthese

Dat de verspreiding van familienamen regionaal bepaald is, is een algemeen bekend gegeven. In deze lezing zal ik een synthese maken van de geografie van de familienamen in het Nederlandse taalgebied, zowel wat hun lexicale motivering als wat hun grammaticale motivering betreft.
De lexicale motivering betreft de inhoud van de naam: welk naamgevingsmotief ligt ten grondslag aan het ontstaan van de naam? Aan de hand van een aantal kaarten zal ik toelichten welke verschillen er zijn tussen Vlaanderen en Nederland en per provincie, wat het aandeel van de vijf lexicale motieven (afstamming, beroep, eigenschap, woonplaats en herkomst) in de frequentste familienamen betreft.
De grammaticale motivering betreft de vorm van de naam: spelling, klankvorm, morfosyntactische opbouw. Aan de hand van een aantal kaarten zal ik eerst de grafemische en fonologische verschillen tussen Noord en Zuid behandelen en ingaan op de achtergrond van deze verschillen. Vervolgens zal ik per motiefgroep de morfosyntactische motivering van familienamen, nl. casus en woordvorming, synthetiseren.
❖ Download Presentatie. (PDF-bestand)

Gerrit Bloothooft -- Hoeveel Nederlandse familienamen zijn er?

In 2007 bevatte de Gemeentelijke Basisadministratie 314.000 verschillende familienamen. Dat zijn er heel wat meer dan de 146.000 namen die bij de volkstelling van 1947 zijn geregistreerd. Welke familienamen kwamen in zowel 1947 als in 2007 voor, welke zijn verdwenen en welke zijn erbij gekomen? De registratie in 1947 bevat ambiguïteiten (zoals vd, en Y voor ij en y) en waarschijnlijk de nodige spelfouten; een vergelijking met 2007 kan daarop een licht werpen.
Inmiddels zijn ook op vrij grote schaal 19e eeuwse familienamen uit huwelijksakten uit GENLIAS beschikbaar gekomen. Dat zijn 178.000 verschillende namen met waarschijnlijk zeer veel spellingsvariatie. Toch kan met deze drie bestanden vrij nauwkeurig het voorkomen van familienamen in de periode sinds de invoering van de burgerlijke stand (1811) worden bestudeerd. De namen die door verschillende generaties in Nederland gevoerd zijn, zouden als lemma voor een Nederlands familienamenboek gebruikt kunnen worden. Maar wat is een Nederlandse familienaam en hoeveel zijn er? Afgezien van kleine spellingsvarianten komt een ruwe schatting op 30.000. In ‘Nederlandse Geslachtsnamen’ van Winkler (1885) staan er circa 10.000.
❖ Download Presentatie. (PDF-bestand)

Leendert Brouwer -- Van Quast naar Kwast, van Quist naar Kwist. De “Werkgroep ad hoc Spelling Familienamen”

De Nederlandse familienamen zijn sinds het begin van de 19e eeuw in hun destijds voor de burgerlijke stand geregistreerde vorm vastgelegd en onveranderd op volgende generaties overgeleverd. Er is wat spelling betreft een discrepantie ontstaan tussen familienamen en andere woorden; in die periode van 200 jaar hebben immers steeds spellingsreguleringen plaatsgevonden ten behoeve van de uniformiteit en ter bevordering van het gemak bij het leren schrijven.
Familienamen zijn relicten geworden. Vreemd genoeg lijkt niemand zich erom te bekommeren dat veel familienamen zo ouderwets en moeilijk geschreven worden. Integendeel, de status van de categorie archaïsche namen komt overeen met die van antiek: er wordt meer waarde aan ontleend.
In het verleden heeft de “Werkgroep ad hoc Spelling” van de Nederlandse Taalunie enige aandacht besteed aan de spelling van eigennamen. In een in 1988 verschenen rapport werd het echec van de voorgenomen spellingshervorming van plaatsnamen samengevat. Er werd nog een lijst van landennamen opgesteld. Daar is het bij gebleven. Toch zou de Taalunie op de inconsequentie van spellingsverschillen tussen eigennamen en andere woorden mogen wijzen. Spellingshervormingen doen nu eenmaal pijn om pas na gewenning profijtelijk te zijn.
Kunnen we dus uiteindelijk ook de familienamen moderniseren?
❖ Download Lezing. (PDF-bestand)

Workshop 25 januari 2008

De vierde workshop van het Netwerk Naamkunde vond plaats op het Meertens Instituut in Amsterdam en had als thema ‘Naamkunde en geografie’. De workshop is bijgewoond door 25 leden van het netwerk. Het ochtendprogramma bestond uit de lezingen van Ewoud Sanders, Harm Nijboer en Jelle Vervloet. Na de lunch stonden er twee duo-presentaties op het programma van Theo Spek & Karel Gildemacher en Karel Leenders & Christ Buiks. De middag werd afgesloten met een presentatie van Ferjan Ormeling.
Hieronder vindt men de samenvattingen van de lezingen die tijdens deze workshop zijn gehouden. Ook de volledige teksten en/of presentaties zijn hier beschikbaar. Het is bovendien nog mogelijk het complete programma (inclusief samenvattingen) te downloaden.
❖ Download programma. (PDF-bestand)

Dagvoorzitter was de historisch geograaf Luuk Keunen. Hij werkt binnen een samenwerkingsverband tussen Wageningen Universiteit en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten aan een culturele biografie van het Oost-Nederlandse dekzandlandschap. Hij heette de aanwezigen welkom en ging met een citaat van Gerard Dumbar, historicus en stadssecretaris van Deventer uit de eerste helft van de 18e eeuw, die in 1732 het eerste deel van zijn geschiedenis van Deventer (Kerkelijk en wereldlijk Deventer) publiceerde, in op het thema van deze workshop:

Dit van de Teughe hebbende aengemerkt gaen we over tot de beschouwing van de Marsch, dus gedoopt om dat in oude tyden haer grootste gedeelte laeg en moerassigh was, en niet om dat op de grenzen van deze Provincie gelegen is, als Broeder Johannes Gandavensis betuigt te voelen in zyne misscelanea met deze woorden. Die Marss aver ghen Yssele gelegen grenset aen den hertochdoeme van Gelre ende heft dair van den naeme bekomen. Want of schoon men niet kan loochenen, dat het woort Maersse by de oude Vlamingen voor grenzen van een lantschap wordt genomen, zoo zal echter niet kunnen daer gedaen worden, dat het woort Maerss of Maersse ooit of ooit binnen deze Provinci in dusdanigh eene betekenisse gebezigt zy: wordende mijn gevoelen ook noch nader gesterkt door den taelkundigen Kilianus; als hy schrijft Maersse, Mersche, Meersche Fland. Paulus, pratum palustre, locus palustris & uliginosus Angl. Marsch.

Dit citaat is niet alleen een verwijzing naar de historische relatie tussen de naamkunde en de geografie, het zegt ons ook iets over het spanningsveld tussen de taalkundige verklaringen van toponiemen en de geografische omstandigheden ter plekke. Nog altijd is er te veel sprake van gescheiden disciplines, terwijl beide vakgebieden in het onderzoek onmisbaar zijn en niet zonder elkaar kunnen. De taalkundige wetten en de dynamiek van het landschap vullen elkaar aan. Het is daarom een vereiste dat kennisuitwisseling tussen naamkundigen en geografen mogelijk is en blijft. We moeten het zicht op en de interesse in bijdragen van de andere discipline niet verliezen!

Ewoud Sanders -- Een goedkope en efficiënte manier van digitaal (geografisch) naamkundig onderzoek

Hoe bouw je een digitale bibliotheek, bijvoorbeeld als hulpmiddel voor naamkundig onderzoek? Welke standaarden moet je volgen, hoe kun je dergelijke bestanden het best opslaan en ontsluiten? Zijn de kosten zo hoog dat je moet wachten tot een instelling aan de slag gaat, of kun je dit ook zelf doen, en dan wel zo dat je gezamenlijk aan een digitale bibliotheek kunt bouwen -- bijvoorbeeld een digitale bibliotheek voor (geografisch) naamkundig onderzoek? Hoe administreer je zo’n project en wat
komt er allemaal bij kijken?

Ewoud Sanders bouwde de afgelopen anderhalf jaar een grote digitale bibliotheek in eigen beheer, met een flinke afdeling aardrijkskundige en naamkundige naslagwerken. Hij laat zien hoe je zo’n collectie maakt en kunt gebruiken.

Harm Nijboer -- Ontsluiting van toponiemen via databases

Het verwerken van geografische namen in databanken gebeurt in de meeste gevallen door de naam direct aan een geografisch object te laten refereren. Het is echter de vraag of een dergelijk datamodel wel voldoende aansluit bij noden van met name het diachrone naamkundig onderzoek. Bij een naam als Amsterdam zouden we volgens het gangbare model twee ingangen in een databank genereren: een voor de stad en een voor de gemeente. Als we ook nog historische lagen gaan toevoegen dan wordt het probleem nog gecompliceerder. Als we de naam Amsterdam bijvoorbeeld direct koppelen aan een geografisch object dat de stad Amsterdam, zoals wij die nu kennen, representeert, dan kost het binnen dat datamodel zeer veel moeite om de naam Amsterdam te verbinden met de oudere vorm Amstelredamme. Een oplossing kan zijn dat je in je datamodel een ‘genealogie’ van geografische objecten implementeert. Een andere oplossing is dat je in je datamodel zowel plaatsen als namen laat verwijzen naar een derde categorie: geografische identiteiten. Ik zal in mijn lezing beide opties bespreken. Feedback vanuit de zaal naar aanleiding van de voordracht wordt ten zeerste op prijs gesteld.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

Jelle Vervloet -- Geografie en naamkunde, een spannende relatie?!

Wanneer we ons verdiepen in de wijze waarop geografie en naamkunde gedurende de afgelopen eeuwen met elkaar te maken hebben gehad, dan kunnen we verschillende fasen onderscheiden. De eerste keer dat beiden elkaar tegenkomen is misschien wel in het kader van de bestudering van de antieke geografie. Geografen zoals Cluverius zochten naarstig naar overeenkomsten tussen plaatsnamen genoemd in antieke bronnen en (toen) contemporaine plaatsnamen. Niet alleen in Nederland maar later ook in Europees en mondiaal verband. Doel was het vervaardigen van historische kaarten. Deze activiteit is lange tijd een hoofdtaak geweest van de historisch-geografen. Namen werden hier uitsluitend gebruikt ten behoeve van de plaatsbepaling. Ook namen van rivieren, gebergten e.d, kwamen bij deze activiteit aan de orde. Eigenlijk wordt deze tak van sport nog steeds bedreven. Een niet aflatende stroom van historische atlassen getuigt hiervan.

In een volgende fase, we zijn dan aangeland in de negentiende eeuw, raakt men in geografische kring geïnteresseerd in de juiste schrijfwijze van geografische namen. Men ergert zich aan de onzorgvuldigheid die door de samenleving ten aanzien van deze materie wordt betracht en verzoekt het ‘Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap’ hieromtrent actie te ondernemen. Er werd een plan opgesteld voor de inventarisatie van de geografische namen. Daarbij zou niet alleen worden gekeken naar de oudste vorm van de naam maar ook de betekenis en de afleiding van de naam. Geografen en taalkundigen werkten in dit project ‘Nomina Geografica Neerlandica’ samen met het praktische doel de juiste spelling der namen te bevorderen.

Een andere fase die ik wil bespreken is de confrontatie tussen geografische namen en de bodemkunde. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog verscheen van de hand van Dr Oosting een baanbrekende bodemkundige dissertatie over de bodemkartering van Wageningen waarin met name veel aandacht werd geschonken aan de relatie tussen gebieds- en veldnamen en de bodemgesteldheid. Daar toe werden namen voorkomend op zeventiende en achttiende eeuwse manuscriptkaarten gebruikt. Het was één van de methoden om het verleden, vooral met betrekking tot het voortschrijden van de ontginning en cultuurtechnische ingrepen, in de bodemkundige analyse te integreren. De promotor van Oosting, prof Edelman, heeft dit aspect van de bodemkartering na de oorlog verder uitgewerkt. In het bijzonder het veldnamenonderzoek is door hem bijzonder gestimuleerd. De geografe mevr. Vlam is in 1948 in dienst getreden van de door Edelman opgerichte Stichting voor Bodemkartering teneinde onderzoek naar het ontstaan van het landschap van Nederland te doen. Veldnamen vormden een belangrijk bron van informatie voor het type onderzoek dat zij verrichtte. Speciaal natuurnamen vormden een belangrijk uitgangspunt bij de discussie over uit welke oermaterie de moderne bodems waren ontstaan. Dit bleek bijvoorbeeld bij de zogenaamde westfriese woudgronden, kleigronden met een hoog gehalte aan organische stof, waarvan Edelman aannam dat ze gevormd waren onder invloed van moerasbossen die hier eertijds op de zeeklei gegroeid hadden. Het belang van de relatie met bodemgebruiksvormen en/of met oorspronkelijke natuurlijke omstandigheden is door de bodemkarteerders in de jaren zestig van de vorige eeuw nogmaals tot uitdrukking gebracht door middel van de nomenclatuur van de vernieuwde bodemclassificatie die tot op heden in ons land wordt gebruikt. Namen als enkeerdgronden en haarpodzolgronden zijn aansprekende voorbeelden hiervan. Ze suggereren een onverbrekelijke band tussen naamtypen en bodemtypen, hetgeen natuurlijk niet steeds het geval is. Dit laatste is een grote moeilijkheid. Tussen de taal en de aarde staat de mens met al zijn grilligheden. Dat maakt de relatie spannend in vele opzichten! Ook in de meer recente tijd die ook nog verschillende fasen van samenwerking en afstoting te zien heeft gegeven!
❖ Download de volledige tekst van deze lezing. (PDF-bestand)

Theo Spek & Karel Gildemacher -- Verleden, heden en toekomst van veldnamen in het Nationaal Landschap Drentsche Aa

In het vierjarige NWO-project ‘Biografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa’ spelen historische en actuele veldnamen niet alleen een belangrijke rol bij de reconstructie van het verleden, ze worden ook actief ingezet bij het bepalen van de toekomst van dit waardevolle gebied. In het onderzoek leidt de interdisciplinaire verbinding van de microtoponymie met de archeologie, de bodemkunde, de historische geografie en de historische ecologie tot nieuwe inzichten in de historische opbouw van het Drentse cultuurlandschap, het vroegere landgebruik en de culturele identiteit van plekken, terreinen en dorpslandschappen. Bij een detailstudie in de dorpen Anloo, Gasteren en Anderen inventariseren en interpreteren bewoners en onderzoekers gezamenlijk de veldnamen in hun dorpslandschappen. Met behulp van moderne GIS-technieken en digitale presentatie via Google Earth worden deze namen, én de aan plekken en terreinen verbonden verhalen, ontsloten voor een brede groep van gebruikers. Deze ontsluiting vormt niet het einddoel van het veldnamenproject, maar het startpunt van een ontwikkelingstraject. Landschapsarchitecten, kunstenaars, onderzoekers en bewoners zoeken daarbij naar nieuwe mogelijkheden om veldnamen en plekgebonden verhalen ook in de toekomst levend te houden. Toepassingsmogelijkheden liggen onder meer in het natuur- en landschapsbeheer, het ruimtelijk ontwerp, recreatie en toerisme en de leefbaarheidsproblematiek van kleine kernen.
❖ Download de presentatie van Theo Spek. (PDF-bestand)
❖ Download de presentatie van Karel Gildemacher. (PDF-bestand)

Karel Leenders & Christ Buiks -- De hoogten en laagten in de Baronie

In de Baronie, een gebied van vijftien dorpen en de stad Breda, wordt sinds een jaar of dertig onderzoek gedaan naar toponiemen. Sinds circa twintig jaar worden de toponiemen in een Access-database ingevoerd. Met deze database is het mogelijk bepaalde ‘queries’ uit te voeren, zoals bijvoorbeeld alle veldnamen die in het gehucht Vrachelen voorkomen, alle veldnamen die genoemd worden vóór het jaar 1500 of alle veldnamen met het element --donk. Het aantal ingevoerde records in de database beslaat ongeveer 100.000.

Voor deze voordracht is een aantal elementen bekeken die hoogten aangeven: --berg, --donk, --heuvel, --hil, --horst en --schoot. Het element --berg blijkt het meest in de bronnen voor te komen: in de database 3039 maal, terwijl --horst het minst optreedt, 178 maal (-donk 1450 maal, --schoot 1110 maal, --heuvel 219 maal, --hil 348 maal). Wat betreft de oudste vermelding: --berg komt voor het eerst voor in 1159, --donk in 1186, terwijl --horst pas in 1435 genoemd wordt (-schoot in 1299, --heuvel in 1390, --hil in 1415). Als gekeken wordt naar vermeldingen van vóór het jaar 1450 komen we --donk relatief het meest frequent tegen.
Dankzij de database is het niet moeilijk om na te gaan hoe de bergen, donken, schoten, heuvels, horsten en hillen door de boeren gebruikt werden. Horsten bleken relatief het vaakst als bouwland in gebruik te zijn (34%), bergen scoorden hier 22% en heuvels 24%, terwijl donken, schoten en hillen in de buurt van de 10% zitten. Beemd (hooiland) komt het meeste voor bij de hillen en donken. Weide scoort het hoogst bij --schoot en --donk.
Na een korte omschrijving van de meest gangbare interpretaties van de zes elementen in de literatuur volgt een overzicht van de aanwezigheid van dieren en planten op de diverse hoogten in de Baronie. Er werden ongeveer 30 diersoorten en 30 boom/plantensoorten gevonden als samenstellend element van de hoogtebenamingen. Bepaalde dieren en bomen blijken alleen voor te komen in combinatie met --berg, of met --donk. Muizen, konijnen, brem en enkele gekweekte gewassen bleken alleen met --berg voor te komen. Muis en konijn zijn dieren die bij voorkeur op zandige hoogten verblijven. Met --donk werden uitsluitend dieren als eend, arend, ever, echel en bomen als hazelaar, linde, gagel en sporkenhout vermeld, terwijl raaf, havik, kat, bever, berk, werf, riet en kaar uitsluiten met --schoot optraden; --donk en --schoot combineren blijkbaar met een aantal indicatoren voor vrij vochtige omstandigheden. Hieruit kan men de conclusie trekken dat bergen, gezien de aanwezige dieren en bomen hoger en zandiger zijn dan schoten en donken. (Op hillen, horsten en heuvels werden geen unieke dieren of planten aangetroffen.)
Met behulp van de database is het ook vrij gemakkelijk om de relatieve frequentie van een element in de verschillende dorpen van de Baronie te berekenen (in procenten van het totaal aantal records). Zo blijkt --donk het meest aanwezig te zijn in Rijsbergen, Princenhage en Teteringen, alle drie plaatsen gelegen aan de Mark respectievelijk de Weerijs. Het minst bleek --donk aanwezig in Alphen (een uitgesproken hoog zanddorp) en Terheyden (de vraag is waarom).

Na de uiteenzetting van Christ Buiks over de enorme bergen die er in de Baronie te beklimmen zijn, daalt Karel Leenders met u af in ‘s lands diepste krochten. Hij maakt een rondwandeling langs tal van woorden die in namen verwerkt laagten aanduiden. Namen op regionale schaal, de middenmaat en ook microtoponiemen. Geen etymologie, dat is zijn vak niet, maar wel kijken wat voor soort laag terrein met die namen en woorden bedoeld wordt. Hij neemt u mee langs de laagten van westelijk Noord-Brabant en een beetje de grens over als dat zo uitkomt. Hij laat u zien dat het terrein daar in de laatste 1000 jaar flink veranderd is en dat daardoor namen verdwenen en verschenen, of zelfs als een relict van het verleden verweesd bleven voortbestaan in een nieuw landschap. Veel namen blijken niet zo zeer op het laag-liggen als zodanig te duiden, maar wel op het specifieke landschap, de ecologie en de gebruiksmogelijkheden van dergelijke lage plekken.
❖ Download de volledige tekst van de lezing van Karel Leenders. (PDF-bestand)
❖ Download de presentatie. (Powerpoint-bestand)

Ferjan Ormeling -- Geografische namen bij de Atlas Izaak de Graaf (Amsterdam 1700)

In 1690 gaf de kamer Amsterdam van de VOC opdracht aan Isaak de Graaf om een atlas te vervaardigen van het handelsgebied van de VOC, dat zich uitstrekte van Kaap de Goede Hoop tot Japan. Deze atlas, die bedoeld was om de beslissingen van de VOC bestuurderen te ondersteunen, bevat circa 10 000 namen. Voor de facsimile-uitgave van deze atlas zijn deze namen geïdentificeerd en geanalyseerd.
Er werd eerst nagegaan op welke topografische objectcategorieën ze betrekking hadden, en vervolgens werd vastgesteld welke namen van Europese oorsprong waren, waarbij tevens naar de objectcategorieën werd gakeken om vast te kunnen stellen welke soort objecten de Europeanen bij voorkeur benoemden. Er is een poging gedaan om in het Europese naamgevingsgedrag nationale karakteristieken te onderscheiden.
Het onderzoek concentreert zich vervolgens op de namen gegeven door de zeelui van de VOC, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen vernoemingsnamen, beschrijvende namen, religieuze namen en conceptuele namen. De vernoemingsnamen zijn dan weer verder onderverdeeld in namen die naar Patria verwijzen, naar het schip, zijn bemanning, de opdrachtgevers thuis of in Batavia of naar de thuissatad van de bemanning. Het lijkt erop of Nederlandse ontdekkingsreizigers als enigen de gewoonte hadden om archipels vormende kleine eilanden te vernoemen naar de steden in de provincie van herkomst: van die heimwee-archipels zijn er een tiental ontdekt in Azië.
❖ Download de presentatie. (Powerpoint-bestand)

Workshop 29 juni 2007

Plaats: Universiteit Antwerpen, Prinsstraat 13

De derde workshop van het Netwerk Naamkunde in Antwerpen is bijgewoond door 20 leden van het Netwerk Naamkunde. Dagvoorzitter was Frans Debrabandere. In tegenstelling tot eerdere workshops stonden in Antwerpen geen organisatorische zaken op de agenda. Het ochtendprogramma bestond uit de lezingen van Ludger Kremer en Paul Kempeneers. Na de middagpauze volgde een lezing van Jef van Loon.
De middag werd afgesloten met de presentatie van het boek Theory and Typology of Proper Names van Willy van Langendonck, uitgegeven door Uitgeverij De Gruyter (Berlin/New York, 2007). Na een inleiding door de auteur heeft Mark van de Velde laten zien hoe de theorie van Van Langendonck getoetst kan worden aan exotisch taalmateriaal (een bewerkte versie van deze twee bijdragen zal verschijnen in de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie). Doreen Gerritzen hield tot slot een uiteenzetting over de relatie tussen naamtheorie en naamkundig onderzoek.
❖ Download presentatie Willy van Langendonck. (PDF-bestand)
❖ Download presentatie Mark van de Velde. (PDF-bestand)
❖ Download presentatie Doreen Gerritzen. (PDF-bestand)

Tijdens deze workshop zijn drie lezingen gehouden. Volledige teksten en hand-outs hiervan zijn in pfd-formaat beschikbaar.

Ludger Kremer: Functieverandering van ondernemingsnamen: een diachronische analyse van Duitse steekproeven (1956-2006)

Veranderingen in de naamgeving van ondernemingen kunnen diachroon gemakkelijk door lange-termijnstudies aan de hand van commerciële adresboeken onderzocht worden. Kwantitatieve vergelijking van naast elkaar bestaande, verschillende naamgevingspatronen kan deze óf als vernieuwing, óf als relictvorm verklaren. In deze lezing zullen veranderingen van naamgevingspreferenties van Hamburgse bedrijven tussen 1956 en 2006 door middel van drie steekproeven nader bekeken worden, voorafgegaan door enkele opmerkingen over de meest gebruikelijke vormingswijzen van (Duitse) ondernemingsnamen.

Er springen zeer duidelijke veranderingen binnen de perifere naamelementen in het oog die o.a. teruggaan op wijzigingen in de wetgeving over de ondernemingsvormen of op algemene economische ontwikkelingen; zo is er een duidelijke toename van de vennootschapsvormen AG, GmbH en GmbH & Co. KG te constateren. Naamkundig interessanter zijn echter de veranderingen die veroorzaakt worden door gewijzigde opvattingen over de ‘ideale’ bedrijfsnaam. De studie maakt o.a. duidelijk dat bepaalde aanvullingen tot de naamkern achteruitlopen, b.v. omschrijvingen van de specifieke bedrijfstaak (Rudolf Ufer Lebensmittel-Großhandel) of geografische aanduidingen (Hamburger Holzkontor Albert Hahne), terwijl reclameslogans en productnamen (Überseekaffee-Handel "Immerfrisch" E. u. I. Kirberger), vreemdtalige (meestal Engelse) elementen (FUN-Reisen GmbH), afkortingen, neologismen en orthografische afwijkingen (KENTEK Informations Systeme) duidelijk hebben toegenomen. Ook de vorming van meerwoordbenoemingen is de laatste 50 jaar sterk veranderd: substantivische samenstellingen (Volksfilm G.m.b.H.) zijn sterk toegenomen, woordgroepen met attributieve adjectieven (Hanseatisches Tuchkontor G.m.b.H.) daarentegen sterk verminderd.
❖ Download hand-out. (PDF-bestand)

Paul Kempeneers: Vicca(erts) van bij ons

In Attenrode-Wever, deelgemeente van Glabbeek ten noorden van Tienen, staat een kapel toegewijd aan O.L.Vrouw ter Sneeuw, gelegen op de Heinkensberg op B 50. Daarom heet de kapel ook O.L. Vrouw van de Heinkensberg. Volgens een artikel, geschreven door een zekere Lode, werd de kapel in 1572 gebouwd door generaal "don Dionisius Vicca" die door de hertog van Alva gezonden was om de rust in het Hageland te herstellen. In de kerk van Attenrode richtte Vicca een altaar op, ter ere van O.L. Vrouw. Toen hij stierf werd hij aan de voet van dit altaar begraven.

Het verhaal van de Spaanse generaal werd al vroeg door verscheidene schrijvers betwijfeld. Bovendien komt in Attenrode de familienaam Vicca veelvuldig voor vanaf het einde van de 16de eeuw, onder meer in de cijnsboeken van de Grote Heilige Geest in Leuven. Zo is er een document uit 1603 waarin gesproken wordt over "Jan Vickaerts sone wijlen Dionijs [naam van de generaal!] als man ende momboir Christina Proúeneers dochter Pauwels sone wijlen Jans Proueneers".
❖ Download presentatie. (PDF-bestand)

Jef van Loon: Naam en etnie in de late prehistorie van de Nederlanden

Het belang van de naamkunde neemt toe naarmate we dieper in de
geschiedenis willen doordringen. Niet alleen de studie van onze
taalgeschiedenis is ondenkbaar zonder naamsoverlevering. Ook onze kennis
van de oudste algemene geschiedenis van de Nederlanden hangt in
beslissende mate af van namen. De lezing gaat over dat laatste aspect.

❖ Download samenvatting. (PDF-bestand)

Workshop 15 december 2006

Plaats: Meertens Instituut, Amsterdam

Tijdens de tweede workshop van het Netwerk Naamkunde waren 32 van de 70 leden aanwezig. Het ochtendprogramma was grotendeels organisatorisch van aard. Mededelingen over de stuurgroep van het Netwerk Naamkunde en over naamkundig onderwijs in Nederland en Vlaanderen werden gedaan door Doreen Gerritzen. Reina Boerrigter deed verslag van enkele organisatorische aspecten van het Netwerk Naamkunde. Dit verslag bestond uit het aantal leden, de disciplines waarin zij werkzaam zijn en hun onderzoeksinteresses. Daarnaast berichtte zij over de mailinglist van het Netwerk Naamkunde. Harm Nijboer heeft enige informatie gegeven over de technische aspecten van de organisatie van het Netwerk: de mailinglist en de website. Leendert Brouwer gaf een presentatie van het online te raadplegen bibliografisch documentatiesysteem Namen en Naamkunde in Nederland en elders. Aan het einde van de ochtend hebben is er gesproken over alle voorgaande programmaonderdelen.
❖ Download presentatie. (PDF-bestand)

Het middagprogramma bestond uit twee lezingen en een boekpresentatie:

Tanneke Schoonheim: Toponiemen en de lexicografie van het Nederlands

In alle vier de grote historische woordenboeken van het Nederlands, te weten het Woordenboek der Nederlandsche Taal (1864-2001), het Middelnederlandsch Woordenboek (1885-1941), het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (2000) en het Oudnederlands Woordenboek (te verschijnen in 2008), komen toponiemen voor. Elk van deze woordenboeken heeft daarvoor zijn eigen, al dan niet expliciet geformuleerde, motivatie. Die motivatie is bepalend voor zowel de hoeveelheid en de soort toponiemen die worden opgenomen, als voor de manier waarop deze toponiemen in de betreffende woordenboeken worden beschreven. Schoonheim ligt dat toe aan de hand van een aantal concrete voorbeelden.
❖ Download presentatie. (PDF-bestand)

Wim Hagoort: Naamvorming van Arkemheense microtoponiemen

De polder Arkemheen ligt aan de voormalige Zuiderzee en vormt thans een gedeelte van de Gelderse gemeenten Nijkerk en Putten. De ca. 2500 microtoponiemen zijn afkomstig uit diverse archiefbronnen en een mondelinge enquête. Naamvorming van microtoponiemen komt tot stand op het moment van de naamgeving door de naamgever. Gezien vanuit de synchrone positie van de naamgever staan dan vragen centraal als de naamkundige bouw van de eigennaam en de relatie tussen de betekenisdragende delen. De Arkemheense microtoponiemen kunnen ingedeeld worden volgens het syntactisch-semantisch classificatiemodel dat is ontwikkeld door de Finse onderzoekers K. Zilliacus en E. Kiviniemi en dat o.a. is toegepast door de Deense toponymist P. Gammeltoft. Dit model heeft Hagoort aangepast naar de aard van het Arkemheense namenbestand. De classificatie berust op de etymologie van het naamlid dat een speciaal kenmerk uitdrukt. De hoofdgroepen zijn: topografische verwantschap, eigendomsverwantschap, hoedanigheid en gebruik.
❖ Download hand-out. (PDF-bestand)

Boekpresentatie

Na geanimeerde presentaties (van Gerald van Berkel en Kees Samplonius) met illustratieve anekdotes over de totstandkoming van de verschillende drukken van het plaatsnamenboek wordt de herziene uitgave, Gerald van Berkel en Kees Samplonius: Nederlandse Plaatsnamen, historie en herkomst. Uitgeverij Het Spectrum, 2006, overhandigd aan emeritus professor naamkunde en nederzettingsgeschiedenis Dirk Blok. Dirk Blok houdt vervolgens een korte uiteenzetting over de plaatsnaamkundige problematiek, waarbij hij er voor waarschuwt dat de oudste spelling niet altijd de voorkeur heeft bij het interpreteren van een naam. Het blijft voor hem onverklaarbaar waarom Breukelen niet Brokelen is geworden volgens de ‘correcte’ fonologische ontwikkeling.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

Workshop 9 juni 2006

Plaats: Meertens Instituut, Amsterdam

De eerste workshop stond in het teken van de oprichting van het Netwerk Naamkunde. Hierbij waren 24 mogelijke leden van het Netwerk aanwezig. Zij werden verwelkomd door Hans Bennis (directeur Meertens Instituut). Hij legde uit dat ernaar gestreefd wordt een selectief aantal centra voor onderzoek en documentatie op te richten van binnen het Meertens Instituut documentatief geörentieerde vakgebieden. Het verheugde hem een gezelschap te verwelkomen dat aanwezig was om te bespreken hoe een dergelijk centrum voor naamkunde gestalte kan krijgen. Hij legde zich er graag bij neer dat dit centrum inmiddels Netwerk Naamkunde was gedoopt. Ook Doreen Gerritzen (als naamkundige verbonden aan het Meertens Instituut en mede-oprichter van het Netwerk Naamkunde) heette de aanwezigen van harte welkom. Zij ging in op het opmerkelijke contrast tussen de maatschappelijke belangstelling voor naamkunde en de daadwerkelijke investering in het vakgebied op wetenschappelijk terrein. Ook benadrukte zij het interdisciplinaire karakter van het naamkundig onderzoek en de diversiteit van de achtergrond van de mogelijke leden van het Netwerk Naamkunde. Ze noemde de doelstellingen van het Netwerk Naamkunde en ging kort in op enkele technische en organisatorische aspecten.

Na deze openingswoorden deed Rob Belemans deed het voorstel van de mogelijk ondersteunende rol van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur in het Netwerk Naamkunde.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

Het ochtendprogramma werd afgesloten met de presentatie van het Leuvense college Naamkunde als interdisciplinaire wetenschap door Willy van Langendonck en Ann Marynissen.
❖ Download presentatie. (PDF-bestand)

In de middag is gesproken over de ontwikkeling van het Netwerk Naamkunde en de daarbij behorende organisatorische en technische aspecten. Er is bijvoorbeeld gediscussieerd over wensen en behoeften van de leden van het netwerk ten aanzien van interne communicatie, workshops, toegankelijkheid van digitale bestanden etc.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

De workshop werd afgesloten met twee lezingen:

Gerrit Bloothooft: Bevolkingsgegevens van voornamen en familienamen uit de Gemeentelijke Basis Administratie

Op 1 juni 2006 zijn het UiL-OTS en het Meertens Instituut bij ministeriële beschikking geautoriseerd om toegang te krijgen tot de Gemeentelijke Basis Administratie. Dat is een geweldige stap vooruit voor het onderzoek van voornamen en familienamen. Op 1 juli 2006 vindt een zogenaamde selectieverstrekking plaats van voornaamgegevens van 18 miljoen Nederlanders (allen die na ingang van de elektronische registratie in 1994 leefden). Dat betreft per persoon alle voornamen, geboortedatum, geboorteplaats (en -land), postcode van het adres van de ouders tijdens de geboorte, de namen en geboortegegevens van de eigen ouders en van de eigen kinderen. Omdat ook administratieve nummers worden meegeleverd, komt een complete voornamengenealogie van de Nederlandse bevolking beschikbaar, een fantastisch uitgangspunt voor onderzoek van de naamgeving in de 20ste eeuw. Een vooraanmelding voor een programmatisch onderzoek hierover bij Geesteswetenschappen NWO zal worden besproken. Voornamen en familienamen zullen in verband met privacybeperkingen afzonderlijk beschikbaar komen, in 2007 staat de selectieverstrekking van familienamen op het programma.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

Karel Gildemacher: Het speuren naar appellatieven in plaatsnamen, het voorbeeld wier

Bij mijn onderzoek aan de Fryske Akademy naar enkele groepen oude (tot 1550) nederzettingsnamen in Fryslân (de typen eindigend op ing, heem, werth, werua en therp) en het opzetten van een relationele database waarbij informatie aan individuele namen kan worden verbonden, wordt onder andere gebruik gemaakt van het HISGIS, Historische Informatie in een Geografisch Informatie Systeem. Dat opent nieuwe perspectieven. Eén voorbeeld.
Het Fries handwoordenboek omschrijft een wier als "wierde, kleiheuvel, hooggelegen stuk grond (kleiner van omvang, met kleiner kruin en steiler hellingen dan een terp)". Onder terp meldt het vertaalwoordenboek: Terp.
Een groot aantal plaatsnamen eindigend op het element wier kunnen nu op een digitale kaart worden geplaatst. Dat kan zowel op een kadasterkaart van 1830 als op een moderne TOP-Vectorkaart gebeuren. Kaarten met weergaven van grondgebruik, huurwaarde, grondsoorten, archeologische sites en dergelijke kunnen als aparte laag worden geraadpleegd.
Aan de hand van de gelocaliseerde namen met wier kom ik tot de conclusie dat er twee van dergelijke terp-typen in Fryslân zijn (die trouwens in dezelfde periode zijn ontstaan). In de presentatie ga ik kort in op de onderzoeksresultaten.
❖ Download presentatie. (Powerpoint-bestand)

In deze sectie: