De naamwet

De Nederlandse wetgeving met betrekking tot de voornaamgeving is te typeren als een 'alles mag, behalve'-constructie, dit wil zeggen: alle voornamen zijn toegestaan, maar er zijn twee uitzonderingen.

De ambtenaar van de burgerlijke stand mag een voornaam niet accepteren wanneer die ongepast is of wanneer die overeenkomt met een bestaande achternaam als die niet ook als voornaam gebruikelijk is. Met betrekking tot het aantal te geven namen kent de wet geen beperkingen. Een extreem aantal namen zou in het uiterste geval nog geweigerd kunnen worden door de naamgeving als ongepast te kwalificeren.

De twee wettelijke beperkingen

De eerste beperking, de naam mag niet ongepast zijn, roept vraagtekens op, want wat is ongepast? De beslissing hierover ligt bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Wanneer die een naam als ongepast beschouwt, of op grond van de andere beperking weigert, en de ouders houden voet bij stuk, dan geeft hij of zij zelf een naam. Daarna kunnen de ouders via een procedure tot voornaamswijziging proberen de gewenste naam alsnog ingeschreven te krijgen. Overigens komt het zelden voor dat een naam niet gaccepteerd wordt. Een voorbeeld van een geweigerde naam is Rolls Roys (Arnhem 1977). Verder werd omstreeks 1985 in Groningen de naam Geisha geweigerd, maar opmerkelijk genoeg werd die naam door dezelfde ambtenaar in 1990 wel geaccepteerd. Eind 1997 werd in Amsterdam Miracle of Love (derde naam) geweigerd. Na een gerechtelijke procedure werd de naam alsnog geaccepteerd, maar dan verbonden door verbindingsstreepjes, dus als Miracle-of-Love.

De tweede restrictie, een voornaam mag geen bestaande achternaam zijn als die niet ook als voornaam gebruikelijk is, stamt uit de tijd van de invoering van de burgerlijke stand in het begin van de negentiende eeuw. Toen werd het geven van "geslachtsnamen van bestaande familiën" als voornaam verboden. Deze beperking zorgde en zorgt regelmatig voor problemen. Sommige ouders, vooral in het noorden van het land, willen hun kind naast de voornaam een patroniem geven. Een patroniem is de voornaam van de vader, geplaatst achter de voornaam en meestal voorzien van de uitgang -s om de afstamming aan te geven; soms wordt ook -z of -zoon toegevoegd. Een recent aangetroffen geval is Gijs Sjoerdszoon van de Kamp, moeder Ghislaine van de Kamp, vader Sjoerd Didden.

Veel achternamen zijn van oorsprong patroniemen, zoals Willems en Jansen. Veel patroniemen vallen dus samen met bestaande achternamen en die zijn niet als voornaam toegestaan. Niet alle patroniemen worden dus geweigerd, alleen de patroniemen die overeenkomen met bestaande achternamen. Zo kon het gebeuren dat Willemszoon werd geweigerd omdat het een bestaande achternaam is, terwijl Pauluszoon en Gerszoon werden toegestaan omdat de beperking hiervoor niet opgaat.

De naamwet vroeger

Tot het begin van de negentiende eeuw bestonden in ons land geen wetten op het gebied van voornamen. Dat veranderde in de tijd van de Franse overheersing. In die tijd werd namelijk de burgerlijke stand ingevoerd en werd de Franse naamwet voor ons land van toepassing. Deze wet bleef tot 1970 van kracht, sindsdien geldt de wet zoals die hierboven is beschreven. Wat betreft de voornamen hield de Franse wet in dat alleen namen geaccepteerd mochten worden die voorkomen op de verschillende (heiligen)kalenders en namen van personen bekend uit de oude geschiedenis. In 1815 werd de wet versoepeld met de bepaling dat ook "…zoodanige voornamen welke aan overoude tijden aldaar in de onderscheiden provincieën en landschappen, of bij sommige geslachten gebruikelijk, en algemeen als voornamen erkend zijn geweest…" toegestaan zijn. Onder die voornamen vallen vooral bijbelse en Germaanse namen 'zonder heilige', bij de laatste zijn in het bijzonder de Friese namen te noemen (zie ook Geschiedenis van de Nederlandse naamgeving).

Bij het interpreteren van de wettelijke beperking gingen ambtenaren soms benepen te werk. Zo werd in 1964 in Harlingen de naam Joey aanvankelijk geweigerd; Joei mocht wel, want die naam kwam wel voor op de lijst van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Pas nadat de vader bewezen had dat Joey een bestaande voornaam is, kreeg hij zijn gelijk. Van arrogantie getuigt het weigeren van Ego met de opmerking dat Ego 'ik' betekent en een naam geen betekenis mag hebben (circa 1935). "Ook toen men er op wees, dat de naam Ego reeds lang in de registers voorkwam, was de ambtenaar niet te vermurwen", aldus de moeder.

Overigens kon men de wet omzeilen door naast de (toegestane) officiële naam een (geweigerde) roepnaam te gebruiken. Het was in Nederland gebruikelijk dat de roepnaam een andere naam was dan de officiële naam, meestal een afleiding ervan (zie Roepnamen en officiële namen vroeger). Een wat extreem voorbeeld is Sidorova; deze familienaam van de Russische schaatskampioene Tatjana Sidorova werd in 1968 niet als voornaam geaccepteerd. De ouders losten het op door het kind met de namen Sido Rolandus Valentin in te schrijven (het ging dus om een zoon) en als roepnaam Sidorova te gebruiken. Deze strategie zal ongetwijfeld ook bij buitenlandse en andere nog niet in gebruik zijnde namen zijn toegepast.

  • Meer over de geschiedenis van de naamwet vindt u in R.A. Ebeling (1993) Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Groningen/'s Gravenhage.
  • Wie geïnteresseerd is in verdere details van de wetgeving op naamgebied, bijvoorbeeld met betrekking tot de achternaam, adoptie, mogelijkheden tot naamswijziging en dergelijke, kan terecht bij Ernée Loeb (1990) Naam en recht: praktische beschrijving van het naamrecht in Nederland. 's-Gravenhage.

In deze sectie: